Deze bank kreeg een last door de Autoriteit Persoonsgegevens opgelegd, die inhield dat de bank binnen twee maanden diende te voldoen aan het inzageverzoek van een klant. Bij niet-nakoming verbeurde de bank EUR 12.000 voor iedere week dat de last niet (geheel) was uitgevoerd, tot een maximum van EUR 60.000. De bank voldeed niet aan het inzageverzoek, waarna de bank een dwangsom moest betalen. Volgens het bericht van de Autoriteit van 9 augustus 2018 heeft de klant uiteindelijk inzage gekregen.
Voor financiële ondernemingen geldt een afwijking op de hoofdregel van de AVG, te weten dat zij niet verplicht zijn om betrokkenen te informeren over datalekken. Zij zijn wel verplicht de financiële toezichthouder (DNB en AFM) op de hoogte te stellen. Volgens de parlementaire geschiedenis van deze uitzonderingsbepaling vertrouwt de overheid op de wijsheid van deze ondernemingen als het gaat om gelekte persoonsgegevens en vond men het niet nodig hen een verplichting op te leggen.
Onder deze uitzondering valt een zeer grote groep ondernemingen.
De Wet op het financieel toezicht verstaat onder ‘financiële onderneming’: een afwikkelonderneming; een bank; een beheerder van een beleggingsinstelling; een beheerder van een icbe; een beleggingsinstelling; een beleggingsonderneming; een betaaldienstverlener; een bewaarder; een clearinginstelling; een entiteit voor risico-acceptatie; een financiëledienstverlener; een financiële instelling; een icbe; een kredietunie; een pensioenbewaarder; een premiepensioeninstelling; een verzekeraar; een wisselinstelling.
Een ‘financiële instelling’ is degene die, geen bank zijnde, in hoofdzaak zijn bedrijf maakt van het verrichten van een of meer van de werkzaamheden, bedoeld onder 2 tot en met 12 en 15 in bijlage I bij de richtlijn kapitaalvereisten of van het verwerven of houden van deelnemingen. Een ‘financiële dienstverlener’ is degene die een ander financieel product dan een financieel instrument aanbiedt, die adviseert over een ander financieel product dan een financieel instrument of die bemiddelt, herverzekeringsbemiddelt, optreedt als gevolmachtigd agent of optreedt als ondergevolmachtigde agent.
Of de uitzonderling gerechtvaardigd is voor deze grote groep, is voor ons de vraag.
Niet alleen banken, verzekeringsmaatschappijen en andere financiële ondernemingen krijgen met privacyregels te maken. Nederland kent financiële toezichtswetgeving op grond waarvan grote hoeveelheden persoonsgegevens verwerkt moeten worden.
De groep van Wwft-plichtigen zal op grond van in voorbereiding zijnde wetgeving verder worden uitgebreid.
Dat cliëntenonderzoek omvat onder andere de identificatie en verificatie van de cliënt als dat een natuurlijke persoon is. Bij rechtspersonen moet de vertegenwoordiger worden geïdentificeerd en geverifieerd en dient de zogenaamde 'uiteindelijk belanghebbende' (ubo) te worden vastgesteld. De verplichting een ubo vast te stellen geldt voor alle rechtspersonen, zoals bv’s, nv’s, stichtingen en verenigingen. Zo’n ubo is altijd een natuurlijke persoon.
Bij de meeste stichtingen en verenigingen zijn op grond van de Wwft de statutair bestuurders allen ‘ubo’. Bij B.V.’s en N.V.’s zullen directe of indirecte houders van 25% of meer van de aandelen veelal ubo zijn.
Onderdeel van het cliëntenonderzoek is dat de zakelijke relatie tussen de Wwft-plichtige en zijn klant en de eventueel gedurende die relatie uitgevoerde transacties worden gemonitord door de Wwft-plichtige. Soms zal de herkomst van het vermogen van de cliënt, respectievelijk de ubo worden onderzocht.
Doel van het cliëntenonderzoek is dat wordt nagegaan of de klant betrokken is bij criminaliteit (‘witwassen’) of bij terrorismefinanciering. Als de Wwft-plichtige daarvan een vermoeden heeft, moet dat worden gemeld bij FIU-Nederland.
Voorts moeten Wwft-plichtigen nagaan of hun klant of relaties daarvan op een lijst van gesanctioneerde personen staat (‘sanctielijst’). Voor zover de Wwft-plichtige geld of goederen van iemand die op de sanctielijst staat onder zich heeft, moet de Wwft-plichtige dat geld of die goederen ‘bevriezen’; dat betekent vasthouden in afwachting van jusitiële maatregelen.
Een nieuwe verplichting is dat alle ubo’s in een door de Kamer van Koophandel gehouden ‘ubo-register’ moeten worden opgenomen. Naar verwachting zal deze regelgeving per 1 januari 2020 in werking treden. Dat register levert de navolgende verplichtingen op:
Het zal duidelijk zijn dat bij de naleving van de Wwft grote hoeveelheden persoonsgegevens worden verwerkt. Op die verwerking is de AVG van toepassing, met dien verstande:
Gevolg van de toepasselijkheid van de AVG is onder meer dat de personen wiens gegevens door Wwft-plichtigen worden verwerkt (de 'betrokkenen') door die Wwft-plichtigen moeten worden geïnformeerd en dat de betrokkenen de gelegenheid moeten hebben om de verwerkte gegevens te corrigeren. Dit betekent ook dat die betrokkenen vragen kunnen stellen over de grondslag en over de noodzaak bepaalde gegevens te verwerken.
Een accountant neemt in zijn Wwft-dossier van B.V. A op dat aandeelhouder B, die 20% van de aandelen in een B.V. houdt, ubo van de B.V. is. Aandeelhouder B is zelf geen klant van de accountant. De accountant is verplicht B te infomeren over het feit dat zijn persoonsgegevens worden verwerkt en de grondslag (de Wwft). Aandeelhouder B kan aan de accountant vragen waarom hij als ubo is aangemerkt en – als blijkt dat dit ten onrechte is gebeurd – verzoeken om het wissen van alle gegevens.
Uit het voorbeeld blijkt dat ten onrechte geregistreerde persoonsgegevens moeten worden verwijderd. Als een Wwft-plichtige op juiste gronden persoonsgegevens heeft verwerkt, kan het voorkomen dat de gegevens zeer lang mogen worden bewaard.
Een bank heeft in 2006 een overeenkomst gesloten met B.V. D, met twee aandeelhouders, de heer E en mevrouw F. In 2018 bestaat de zakelijke relatie nog steeds, maar sinds 2010 is de heer E geen aandeelhouder meer en is er een nieuwe aandeelhouder G bij gekomen.
De bank moet de gegevens van het Wwft-cliëntenonderzoek bewaren tot vijf jaar na het eindigen van de zakelijke relatie met B.V. D. Dat betekent dat de bank de persoonsgegevens van de heer E, ook al is hij sinds 2010 geen aandeelhouder meer, moet blijven bewaren.
Veel Wwft-plichtigen maken gebruik van informatieleveranciers, die informatie leveren over de natuurlijke personen die onderwerp zijn van het cliëntenonderzoek. Dergelijke informatieleveranciers, internationale voorbeelden zijn World-Check en Experian, verzamelen op ontransparante manier persoonsgegevens voor verschillende doelen, onder meer witwasbestrijdingsdienstverlening en kredietwaardigheidsbeoordeling. Ook op hen is de AVG van toepassing, hetgeen onder meer betekent dat zij een grondslag voor verwerking moeten aantonen en de betrokken personen moeten informeren over de verwerking.
Wwft-plichtigen mogen de door hen verzamelde persoonsgegevens niet commercieel gebruiken of aan derden (zoals voornoemde informatieleveranciers) verschaffen.
De AVG verplicht tot het uitvoeren van DPIA in situaties dat de verwerking van persoonsgegevens waarschijnlijk een hoog privacyrisico oplevert. Dat zal bij verwerking op grond van de Wwft vaak aan de orde zijn.
De Autoriteit Persoonsgegevens heeft aangegeven dat onderzoek in het kader van fraudebestrijding waarvan betrokkene niet op de hoogte wordt gesteld, een hoog risicoverwerking is en tot DPIA-plicht leidt. Andere redenen voor een DPIA zijn onder meer grootschalige en/of systematische verwerkingen als hierna vermeld:
Als in het verleden een DPIA is uitgevoerd, is er pas reden voor een nieuwe DPIA als er iets verandert aan het risico van de verwerking. Een verandering kan bijvoorbeeld zijn dat een nieuwe technologie wordt ingezet of dat de persoonsgegevens voor een ander doel gebruikt gaan worden. Ook kan een DPIA nodig zijn als de organisatiecontext of maatschappelijke context verandert.
De Autoriteit Persoonsgegevens beveelt aan periodiek een DPIA uit te voeren, bijvoorbeeld een keer per drie jaar.